Een persoonlijk verslag van Lou Hoogewerf (in 3 delen, deel 1 en deel 3) van een tocht die hij naar eigen zeggen uit oogpunt van getraindheid misschien niet had moeten rijden, maar uit vrees weer twintig jaar te moeten wachten, tóch reed!


Workum

Eenmaal in Workum aangekomen – heb ik hier ook moeten klunen? – snel door naar Bolsward. Dan zou ik tenminste over de helft zijn. Aangezien ik dacht nu wind mee te krijgen, bereidde ik me voor op een lekker schaatsstukje. Helaas viel dat knap tegen. Kennelijk was de wind gaan draaien of reden we in allerlei slingers door het landschap, anders had ik er geen verklaring voor dat ik wind tegen had, ik ging immers nu toch noordwaarts! Na 8 km buiten Workum was ik het zat. Alhoewel steeds in groepjes rijdend, ging het niet zo vlot meer. Mijn brillenglazen die steeds weer besloegen, een scheur in het ijs die ik door het achterelkaar rijden niet meer kon ontwijken en …….bats onderuit. Het groepje reed door. Buhh…. In de verte langs de eindeloze (Parregaaster)vaart doemde een boerderij op. Gelukkig enig oriëntatiepunt op dit kilometerslange stuk, waar geen gehucht of dorp te bekennen viel. Onderweg liet ik iemand aanpikken die daar reed met een blik in de ogen van “ik moet nog zover”, zodat ik tegen hem zei dat hij maar achter mij moest rijden. Na circa 700 meter bereikten wij een boerderij, waar ik mij op het daarbij gelegen steigertje liet neerzakken.

Kommetje soep met balletjes

Vlak erbij stonden enkele boeren mensen die opbeurende woorden spraken en de passerende rijders een groet brachten. Rechts van mijn steigertje stond een heerlijk dampend kommetje groentesoep waarvan de balletjes mij al toelachten. “Dat ziet er goed uit” zei ik hardop, kijkende naar de soep. “Da’s voor u” antwoordde een man. “Dat meent u niet” zei ik, “Jawel hoor, het staat voor u klaar”. Mijn hand pakte de kom en met een ongecontroleerde beweging stootte ik de lepel eruit maar de soep bleef erin! Die smaakte overigens uitstekend. Na nog even gepraat te hebben hees ik mij overeind en moest nog wel even weten hoe het hier nu heet. Parrega werd er geantwoord. Daar wil ik dan ’s zomers nog wel eens langs gaan om mijn verhaal te vertellen. Het was nu nog 6 km naar Bolsward en het zou er zwart van de mensen staan. Dus nu maar doorrijden. Na een dankwoord en een groet weer met mijn tijdelijke schaatsgenoot “en route”. Na 3,5 km tegenwind eindelijk huizen. Zou dat Bolsward al zijn? Nee Tjerkwerd. Klunen, maar dan over de met tapijt belegde wallekanten in plaats van onder de brug door waar al te veel water lag. Nog 1,5 km, eindelijk Boalserd.

Bolsward

Nu kwamen de wat grotere steden en er stond inderdaad veel publiek. Toch moest je je aandacht ook heel goed bij het ijs houden want in een scheur terechtkomen of tegen een brok hout aan rijden kon vervelende gevolgen hebben voor het restant van de tocht. Lag er in Workum al water op het ijs, in Bolsward lagen er talloze diepe en ondiepe plassen. Na diverse keren klunen, o.a. bij Blauwpoortsterbrug, bereikte ik de stempelpost. Daar stond het water inmiddels tot aan de onderkant van de schoenen. Ik had mij van tevoren al voorgenomen om op de helft een echte pauze te nemen. Dus de loopschoenen aangetrokken en de enkelbanden wat rust geven en onderwijl wat gegeten en gedronken.

Koude rillingen

Intussen zag ik er tientallen passeren. Ook vroegen omstanders aan mij hoe laat ik vertrokken was, zodat zij dan daaruit konden afleiden hoe laat hun “Gerrit” hier zou zijn. Op een gegeven moment kreeg ik een rilling en bemerkte dat mijn handen inmiddels steenkoud geworden waren. Gauw de schaatsen aan en wegwezen want een ziekte oplopen was nu wel het laatste wat ik kon gebruiken. Nu op weg naar Harlingen. Via achtereenvolgens Schettens, Witmarsum en Arum bereikte ik Kimswerd. Nou dat werd zo’n beetje het langste kluunstuk van de ganse route, in een rij van 4 à 5 dik over een afstand van ongeveer 300 meter het hele dorp door. Daar had ik mij dus qua tijd behoorlijk op verkeken. Ik trok, met een steuntje van een Friese vrouw, mijn schaatsen maar uit en mijn schoenen aan. Opeens zag ik een ijsclublid maar voor ik hem kon roepen was hij verdwenen in de massa. Tijdens het lopen werden wij door de vrouwen van het dorp ruim voorzien van warm water en thee, waar ik menig kopje van gedronken heb… en nog steeds niet uit de broek geweest. Verder ging het weer… ook het klunen. Echter zo hoog de wal op, dat er strobalen lagen als opstap en boven op de wallekanten lagen tapijten met daarop twee forse kerels met ieder een stok van een meter die ze je toestaken en riepen “pak vast man” en met één trek stond ik 2,5 m hoger op de dijk. Bij de afstap van de kluunplaats, weer het ijs op, werd met bezems en scheppen de aanhangende klei van de schaatsen weggeveegd, zodat het ijs na enige meters weer behoorlijk te berijden was.

Harlingen

In Harlingen aangekomen zag ik zowaar politie te schaats. Het stempelhokje daar was vanwege het opkomende water al tweemaal verplaatst. De mensen van de gemeentereiniging stonden hier nu eens voor de afwisseling water te vegen. Zo, er zat nu bijna 120 km op. Het was later dan ik gedacht had Harlingen te passeren dus snel door naar Franeker. Alhoewel volgens de kaart Franeker ten Noordoosten ligt was er weer wind tegen. Erg begrijpen dee ik het niet meer, kennelijk ging het eerst nu een stukje noordwaarts. De brillenglazen besloegen keer op keer en de mist werd nu ook dikker.

Franeker

Zo leek het alsof ik na 13 km een zwaarbewolkt Frentsjer binnenreed. De entree is à la de Schotersingel in Haarlem. De bocht om komende, rijd ik op een brug af waar vlak voor de pijler een grote NOS-camera staat. Ik zie het rode lampje bij de lens branden en het flitst door mij heen dat ik nu in beeld ben en ik steek mijn hand op als herkenning voor het thuisfront, je weet maar nooit. Zo doende weet ik mij de tijd ook nog te herinneren het was precies 17.00 u. ’s Morgens scheen daar zoveel volk op het ijs te hebben gestaan, dat het begon te scheuren en via een politiehelikopter was gevraagd om het ijs te verlaten.

Friese psychologie

In het tochtregelement stond te lezen dat de stempelpost hier om 19.00 u sloot, zodat ik met een speling van 2 uur was gepasseerd. Dan zou dus nu het zwaarste stuk komen, alhoewel men ons in Franeker verzekerde dat het ijs naar Dokkum toe prima was, (dat moet m.i. Friese psychologie zijn geweest). Buiten de stad gekomen nu eerst noordwaarts de Riedstroom op. Als gevolg van de steeds dichter wordende mist viel daardoor de schemering sneller in dan ik gedacht had. Nu kon ik nog achter groepjes aanpikken, maar de kwaliteit van het ijs viel inmiddels knap tegen. Af en toe struikelend, maar overeind blijvend, ploeterde ik voort. Het schaatsen ging nu toch wel wat moeizamer. Ergens op een verlaten stuk tussen Ried en Berlikum of iets daar voorbij – naar schatting zat ik nu op 140 à 145 km – kwam ik door het slechter wordende zicht en de inmiddels ingevallen avond in een diepe scheur en zeilde door een flinke laag water. “Gerrit Van Dale”, jesses, alles zeiknat! Al vanaf Harlingen had ik een licht hongerig gevoel, hetgeen ook haast niet anders kon omdat het normaal gesproken tegen etenstijd liep. Ik voelde mij op dat moment dan ook niet zo lekker en die val in het water gaf de doorslag om de kant in te duiken.

Een inzinking?

Tjee, wat was ik het zat. Was dit nu de zo gevreesde inzinking? Eerst maar eens het nylon jack aan want het was inmiddels weer kouder geworden. Uit de rugzak visten ik nog wat brood en een juice en ook het restantje noten en rozijnen ging eraan. Eindelijk kon ik nu ook eens wat warm water aftappen. Dat lucht een mens op. Iets verder ging ik achterover in het donkere riet liggen. Gedurende de paar minuten dat ik daar lag hoorde ik in het duister constant kgggt, kgggt, kgggt! Tientallen donkere silhouetten krasten voorbij. Plots schoot het door mij heen: wat zij kunnen, kan ik toch ook? Vooruit overeind en verder. Een blaar op mijn linker grote teen – omdat ik steeds in mijn schoenen mijn tenen optrok om achterop te rijden ivm scheuren – voelde steeds groter aan. Ook doordat de leren schaatsschoenen doornat waren geworden voelde ik de nagels van mijn rechtervoet tegen het leer aanzitten. Die was ik dus vergeten kort te knippen. Op het verlaten stuk tussen Wier en Sint Annaparochie lag nog een groot wak, dat door middel van knipperlichten en wegafzettingslint goed was aangegeven. Er stond zelfs nog een lantaarnzwaaier bij die zelf duister bleef en riep “Rechts blijven over 100 meter.“ Nog eens onder een brug door waar in het schemerduister nog veel mensen stonden en ons immer toejuichten. Dat gaf weer moed. Maar wéér die vervelende bril die besloeg met motmist op de buiten kant van de glazen. Dan maar eens aan een toeschouwer vragen of die met een schone zakdoek wat meer zicht kon geven. “U houdt die zakdoek maar, hij is schoon hoor“, was het. Heel fijn, dank u wel. Mijn eigen zakdoek was inmiddels vuil van de klei en bovendien drijfnat.

Geen toiletpapier in Bartlehiem

Nu nog 6 km naar Bartlehiem… een gehucht? Nee nog kleiner… een gat met een beruchte naam. Maar eerst nog een volslagen verlaten stuk in de steeds verder opkruipende duisternis. Daar… in de verte een vaag schijnsel, wel de aandacht op het ijs houden. Het was nog steeds opletten! Op een verlichte brug was het een drukte van belang. De kruising!! Hieronder moest ik na het passeren direct linksaf en vervolgens linkshouden want uit het noorden kwamen degenen die onze route kruisten en zich alvast konden gaan opmaken voor het laatste stuk naar Ljouwert. Na de tocht las ik in de krant dat ’s middags Bartlehiem zonder toiletpapier zat, wat door middel van een oproep op de televisie snel weer was aangevoerd. Toegeschreeuwd door tientallen op en naast de brug, en op aanwijzingen van de politie dook ik tezamen met de anderen het brede Dokkumer Ee op. Goh… nu nog zo’n 13 km naar Dokkum. Zou ik… zou ik het dan toch halen? Zelf moest ik ingehouden lachen toen ik, eenmaal op het Dokkumer Ee, de rijders die uit het noorden kwamen, hoorde roepen naar de rijders vanuit het zuiden: “Linkshouden” (je zag namelijk geen hand voor ogen) en de mensen van de organisatie die tegen de zuiderlingen riepen “Rechts houden” en dat in het volslagen donker.

Gevloek en getier

Dat was heel verwarrend. Af en toe was er ook gevloek als er twee tegen elkaar aan reden. Door de breedte van het water kon je namelijk niet goed bepalen of je rechts langs de kant, in het midden, of te veel links reed en zodoende op het spoor van de noordroute terecht kwam. Ik ging maar af op de zaklantaarns die af en toe voor mij uit gingen of op de scheidingslijn van zwart ijs en wit ijs (dat was namelijk vlak bij de wallekant). Verderop een zwak schijnsel. Dat bleek Birdaard te zijn. “Doorzetten jongens!”, er bleken nog genoeg fans te staan om aan te moedigen. Dan was dan ook erg hard nodig, want op weg naar Dokkum was er niets anders dan alleen maar duisternis. Het was werkelijk aardedonker zoals je dat bij ons in het westen van het land zelden meer aantreft. In de verre verte voor mij ontwaarde ik mistige lampen. Eenmaal dichterbij gekomen zag ik het. Een boer was zo aardig om met zijn draaiende tractor en brandende lampen een stuk ijs, dat slecht was, te beschijnen.

Sinaasappels, sinaasappels

Daarna weer de inktzwarte nacht in. Mensen, kwam hier nog een einde aan? Wat deed ik hier?  Ging ik nog wel de goede kant op? Ik zag of ik hoorde niemand en niets meer! Even stoppen en luisteren. Oei, ik zat in een grote bocht veel te veel naar rechts. Terug naar de rijroute. Wederom vaag schijnsel. “Sinaasappels, sinaasappels!” klinkt het van de overzijde, helaas het is pas voor de terugweg. Doorgaan, weer een rare slinger van mijn rechter schaats die mijn nagels nog wat verder indrukt. Ik denk aan… en voel mijn door- en doornatte voeten. De plasticfolie die ik er omheen getrokken had hielp een tijdje, maar afdoende was anders. Plotseling, voordat ik het goed en wel besefte draaide ik via een linker- en een rechterbocht, een stad binnen. Was dit Dokkum?

Wordt vervolgd!