Een persoonlijk verslag van Lou Hoogewerf (in 3 delen deel 1 en deel 2) van een tocht die hij naar eigen zeggen uit oogpunt van getraindheid misschien niet had moeten rijden, maar uit vrees weer twintig jaar te moeten wachten, tóch reed!
Nu het derde en laatste deel.

Dokkum

Schitterend… die molen bij binnenkomst… geheel verlicht en de lampjes gevangen in de mist. Waarom had ik dat niet eerder gezien? Twee grote loodsen hielden het licht weg. Een min of meer opgelucht gevoel maakte zich van mij meester. Wij werden naar de linkerzijde gedirigeerd. Voor de verandering weer eens 50 tot 70 meter klunen en daarna weer het ijs op. Moest dat nou, waarom is híer geen stempelpost gezet? Dat was dus de verrassing, zo merkte ik even later. “Waar moet ik stempelen”, vroeg ik… ”Over 400 meter onder de brug door”. Eerst nog een waterig stuk en nu onder de brug door en………. wat is hier aan de hand? Duizenden toeschouwers bijeen op een door felle lampen beschenen Kleindiep. Ze gaan enorm tekeer en juichen, roepen en applaudisseren. Ik voel mij op dat moment alsof ik als eerste van een marathon het stadion binnenkom. Eigenlijk als vanzelf steek een gehandschoende hand met een zwaai omhoog. Nu nog stempelen. Even gun ik mij de tijd om die enthousiaste menigte te bekijken. Wat een belangstelling van die Friezen; en allemaal zingen ze. Wát een sfeer hier en dan te bedenken dat het zo al de gehele dag moet zijn gegaan en nu om 21.00 u zijn ze nog steeds dolenthousiast!

Droge sokken en een blaar

Nog eens steek ik mijn beide armen omhoog en verdwijn onder de donkere brug door om mijn plekje op de wal te zoeken waar ik even kan zitten om droge sokken aan te trekken. Een Fries die op het ijs staat begint een gesprek met mij als ik hem vraag hoever Leeuwarden nog is vanaf hier. “Je haalt het wel, het is nog zo’n 22 km” Intussen probeer ik de drijfnatte schaatsen uit te trekken, maar hij biedt aan dat voor mij te doen dus steek ik mijn been vooruit. Zelfs trekt hij voor mij de soppige sokken van de voeten en ik merk dat de blaar onder de grote teen bijna net zo groot is als de teen zelf. Toen de droge sokken – met ruwe badstof van binnen – daaroverheen getrokken. Dat schuurde lekker en daarna de natte stroeve leren schoenen weer in en ik voelde de sok om de blaar heen trekken. Maar niet zeuren en even doorbijten nu. “Als u niet te vaak meer rust dan haalt u het wel“, zegt mijn bereidwillige assistent. Ik sta weer op het ijs en na een bedankje rijd ik op de kluunplaats af. Na zo’n 70 meter maak ik mij op voor de terugrit over de Dokkumer Ee. Even later draai ik langs de fraai verlichte molen de bocht door en de inktzwarte duisternis in. 22 km, dat leek me – gezien het tempo heen – zeker twee uur te gaan kosten, doch nu (het was 21.10 u ) was ik wel aan duister gewend geraakt en bovendien was het einddoel binnen bereik. Na de oppepper in Dokkum lag het tempo wat hoger. Vóór mij uit, gingen twee mannen hand in hand, de linker figuur had een zaklamp. Ik ging er schuin links naast rijden, daarbij steeds lettend op het ijs dat door het zwakker wordende lampje steeds spaarzamer verlicht werd.

Gerrit Van Dalen

Op een bepaald moment – waarschijnlijk waren mijn voorrijders, die eigenlijk geen hoog tempo hadden, te veel naar het midden gegaan – voelde ik een dikke boomtak langs de binnenkant van mijn benen. Daardoor maakte ik een zwieper en zeilde weer eens door het water. Gerrit Van Dale, hier en gunder! De lantaarndragers reden door. Dan maar alleen verder maar eerst de zaak weer eens uitwringen en dan vervolgens verder op de scheidingslijn van licht en donker ijs. “Sinaasappels, sinaasappels”. Aha, dat klonk bekend, alhoewel ik er geen snars van kon zien was ik op een bekend stuk. Herkenbaar van de heenreis. Vaag doemen een paar lampen op in de nachtelijke mist. Even halthouden en de bril weer eens schoonmaken. Dan een halve sinaasappel, daarna lauwe thee, een bemoedigend woord en weer een halve sinaasappel. En daar gaan we weer. Nu maar vrijuit rijden, wat kon me nog gebeuren. Wel had ik inmiddels een speciale techniek ontwikkeld. Ik zette zoveel mogelijk eerst het achterste deel van de schaats neer, zodat ik in geval van een scheur direct – met de punt omhooggetrokken – er weer uitreed. Na weer een tijd in het duister gereden te hebben – je aandacht was gericht op zowel zwart ijs als op enkele meters voor je – botste ik bijna tegen een zwarte schim op die uit het niets leek te komen. Iets verderop een vaag schijnsel. Een brug met een tractor erop. Deze scheen met een grote lamp over het ijs, zodanig dat het licht als een kring, vergelijkbaar met een aureool, in de mist werd gefixeerd. Even vroeg ik mij af of ik aan zinsbegoocheling begon te lijden, maar wat verderop zat ik weer in het duister. Dit was toch Birdaard? Dus erg ver kon Bartlehiem niet meer zijn.

Tegengehouden rijders

Bij Bartlehiem aangekomen stonden er nog heel veel toeschouwers. Evenwel scheen het mij toe dat ik de laatste 5 a 7 minuten geen rijders uit het zuiden meer had opgemerkt richting noord. Dat die dus tegengehouden waren daar zij anders buiten de tijd zouden binnenkomen, kwam toen niet bij me op. Nu langs het wegafzettingslint links af slaan en de brug onder door die ik uren daarvoor al gezien had. He, he, het aftellen van de laatste kilometers kon beginnen. Volgens mededeling van sommigen langs de kant nog zo’n 10 km. Na circa 10 minuten nog maar…13 km. Zeg, hoe zit dat hier? Voor mijn idee dus nog geen kilometer opgeschoten. Daar was Oudkerk. Inderdaad nu nog 10 km. Over een stuk verlichte vaart waar de afgemeerde woonboten de route over enkele honderden meters met bollampen verlicht hadden, zag ik eindelijk weer eens wat mederijders. Mensen, het laatste stuk begon. Ook op die gezichten stond de vermoeidheid. Plotseling was het weer duisternis dat was wennen. Ik pikte een lotgenoot op en we reden al pratend, samen een kleine 10 minuten op. Wellicht ging dat ten koste van de concentratie want mijn tochtgenoot kwam in een scheur en lag met een verwensing in het smeltende ijs.

Nog maar vijf (Friese) kilometers

Ik hield wat in en even later reden we weer samen verder. Bij een verlichte Koek-en-zopietent, de laatste op het parcours zo bleek, vroeg ik hoever we van het einde af zaten. Een oude Fries met een grote berenmuts op en een enorme baard maakte ons gelukkig door te zeggen dat er nog maar 5 km gereden hoefde te worden. Dan daar vast op getoast met een beker chocolademelk. “U gaat het makkelijk halen”, zei de berenmuts met de baard. Na een groet aan hem gingen we weer op weg. Even later weer lichten, waarbij wat geroepen werd. “Opletten mannen, rechts langs de kant blijven”, klonk het uit de mond van een man die ons met een rode lantaarn onder de brug door leidde. In het midden stond zeker 10 cm water. “Hoe ver nog?”, vroeg ik maar weer eens onder het lopen. “Nog 7 km, dan ben je er!” he? Hoe zit dat hier, net nog maar 5 nu weer 7… Rijd ik wel de goede kant op? Friese kilometers! Voor de zoveelste maal het donker in. Samen met mijn tijdelijke tochtmaat rijden we door, daarbij goed geconcentreerd op het zwarte ijs. Na enkele minuten worden wij plotseling door enkele tientallen mensen die wij langs de kant van het ijs ontwaren toegeroepen. “Olé, olé nog maar 3,5 km!” Inderdaad in de verte lijkt het wat lichter te worden dan het stuk dat we tot nu toe gereden hebben.

Bonkefaert in zicht

Opeens, schuin ver rechts voor ons doemen lampen op. “Dat is het einde!”, roept mijn tijdelijke tochtgenoot. Wat raar dacht ik, er niet bij nadenkend dat de Oudkerkervaart met een haakse bocht op de Bonkevaart uitkomt. Nu nog een bocht in en daar staan veel mensen. “Nog 1500 meter, zet ‘m op!”, horen we. Ik betrapte me er zelfs op dat ik nu steeds in aantallen rondjes kunstijsbaan dacht. Ik begin als vanzelf te glimlachen. Nu nog 500 meter: “Heya, heya, je bent er bijna!“, roept men. Nu zie ik 150 meter voor mij uit scherpe lampen stralen – het verlichte eindpunt – de Bonkefaert met honderden toeschouwers langs de kanten die roepen en applaudisseren.

Leeuwarden

Ik steek beide armen omhoog en glij de laatste 10 meter naar de finishlijn. Het zit erop!! Ik zie veel politiemannen op het ijs en aan de kant zitten of liggen tientallen rijders die wazig voor zich uit kijken en de schaatsen afbinden. De agenten pakken mij vast, geven mij een schouderklopje en feliciteren mij. Zij zijn voor iedere aankomende de eersten die dat doen. Een mooie baan, dacht ik zo. Ik stap de kant op en zie dat het klokslag 23.00 u is. De agenten vertellen me dat ik de schaatsen hier af kan binden en daarna nog met mijn kaart naar de stempelpost bij de lampen moet. Als ik mijn schoenen aan heb, begin ik op een merkwaardige manier te lopen. Ik draai me nog eens om naar de menigte en loop tussen de NOS-wagens door naar een van de gereedstaande bussen, er daarbij oppassende niet over de vele bundels telecommunicatiekabels te struikelen. Wat een gigantische drukte nog zo laat. Na het laatste stempeltje op mijn met klei besmeurde stempelkaart stap ik vlug in de bus. Die brengt ons in circa 10 minuten naar de Frieslandhal. Na 15 uren bezig geweest te zijn, stap ik met honderd anderen de hal in.

Flauwvallen

Het blijkt dat er zo’n 500 man door twee smalle deuren moeten om de kaart in te leveren. Dat gaat dus niet zo vlot en enkele figuren om ons heen beginnen angstig met de ogen te rollen. Hun mond zakt open en even later zijgen zij ineen. Er wordt meteen om de EHBO gevraagd. Nee, geschreeuwd als die er niet vlug genoeg bij is. Zo gaan er nog een paar neer. Tot nu toe was alles goed geregeld maar dit is echt pet. Na een half uur in de rij kan ik eindelijk mijn kaart afgeven en zie dat in de bak van mijn groep de helft tot 1/3 van de talons er nog in zit (dus nog niet binnen is). Dezelfde talon die je ’s morgens bij het vertrek moest afgeven kreeg men nu namelijk weer als bewijs mee. Zo nu gauw naar mijn logeeradres.

De weg kwijt

Buiten gekomen is er zo vlak voor middernacht geen bus of taxi te zien. Dan maar een slimme tactiek toepassen en vragen aan een automobilist of hij misschien in de richting van de Roodborststraat gaat. (Nu in het donker herkende ik geen straten meer) “Heeft u hem ook uitgereden?“, vraagt een man die net door zijn vrouw wordt opgehaald. “Jawel“, zei ik, “Stap dan maar in, dan brengen we je wel”. Ik word ergens anders afgezet dan waar ik eigenlijk moet zijn en merk dat ik enigszins verdwaald ben. Via een aardige fietsster, bij wie ik achterop mag zitten, word ik naar mijn slaapadres gebracht waar ik allen aantref die, terwijl zij op mij wachtten, intussen de herhaling van de wedstrijd op de televisie bekeken. Mijn gastheer zegt me maar gauw te gaan douchen, waarna zijn vrouw een flink bord (eigengemaakte) erwtensoep heeft klaarstaan. De douche is overheerlijk, de erwtensoep mag ik tweemaal opscheppen en de pils is goddelijk. Alles is nu beter dan schaatsen. Ik vraag of ik even naar huis mag bellen om te zeggen dat ik ‘m uitgereden heb, en… binnen de tijd. Thuis zijn ze opgelucht en blij. Met de Amsterdammers nog wat belevenissen opgehaald. Inmiddels is het al over enen als mijn gastouders Alie en Arie naar hun bed verlangen. Zij waren al vanaf 05.00 u in de weer voor ons. Ik had nu de ruimte, want Ad die al om 18.00 u terug was had om 21.00 u de trein naar Haarlem genomen. Bij daglicht kunnen rijden scheelde wel een paar uurtjes. De volgende dag heb ik na een overheerlijk ontbijt afscheid genomen van onze gastvrouw en de kindertjes en ben ik met de taxi naar het station gereden.

Sympathiek van de NS

De chauffeur had nog een verhaal uit 1963 toen hij al vroeg uit de tocht moest stappen wegens bevroren vingers. Inderdaad zie ik twee halve vingers aan zijn rechterhand. De trein blijkt overvol te zijn, maar de NS heeft een extra trein klaar die over 20 minuten vertrekt. Ik heb dan nog even wat tijd om een krant te kopen, natuurlijk de Leeuwarder Courant die vol staat met artikelen en foto’s van de wedstrijd en de tocht. De reacties in de trein zijn leuk en aan gespreksstof is geen gebrek. De NS was overigens nogal coulant door het kaartje van woensdag ook nog op vrijdag geldig te verklaren.

Terug in Haarlem

Thuisgekomen in Haarlem word ik door buren en familie gefeliciteerd. Er staan bossen bloemen van de overige familie en ook van kantoor komen er twee collega’s met bloemen. Natuurlijk staat de krant in Haarlem bol van verhalen over de tocht. Pas nu realiseer ik mij hoe dit evenement in het hele land heeft geleefd. Daar had ik op dat moment totaal geen besef van. De Haarlemse middenstand liet zich niet onbetuigd en van de Brinkmanpassage kregen de 11-stedenrijders een cadeaubon. Bij de ijsbaan werd een krantenfoto van ons gemaakt en dhr de Korte van de ijsbaan bood ons een borrel aan in het ijsbaanrestaurant.
Steeds weer leuke reacties en mensen die je feliciteren. Mijn schaatsen zien er abominabel uit. Het leer nat en is na droging wit uitgeslagen. De ijzers zijn roestig met de stukjes klei er nog aan. Waterproof schuurpapier, schoensmeer en leervet doen echter wonderen. Ik zal ze bewaren met een goede herinnering aan bijna 200 km. Met een heel bijzondere ervaring rijker en in afwachting van “het kruisje”, besluit ik hier het zeer uitgebreide verslag van “mijn Elfstedentocht 1985”.

Lou Hoogewerf