De schimmel wou schaatsen
Op de IJsbaan van Haarlem,
Brandt ‘s avonds geen licht,
Het virus dat hier is,
Deed daar de deur dicht.
Geen training, geen Maarten,
En géén Hogerop,
Dus Sint en zijn paardje?
Zij kwamen voor nop.
Ze zochten vergeefs,
Naar wat schaatsers en leut,
Een biertje, een bitterbal,
Bokje of neut.
Dus sjokten zij verder,
Naar Jan van der Hoorn,
De aloude schimmel,
Ontsták daar in toorn.
Het wou twee paar schaatsen,
Gaan huren of lenen,
Al zit pootje over,
Hem niet in de benen.
‘S AVONDS GESLOTEN,
Stond daar op de borden,
Dus die pirouette,
Dat ging ‘m niet worden.
Geen Clubuur, geen schaatsen,
Een donkere hal,
’t Is niet te verkroppen,
Sint spuwde zijn gal (& Gall).
Het paard deed een steigering,
Als vorm van verzet,
Omdat ‘s avonds álles,
Op ijs wordt gezet.
Verkleumd riep de knol,
Kom dan gaan we maar terug,
Ze kunnen met z’n allen,
Bij mij op m’n rug!
Sint klopte de schimmel,
Vol troost op zijn vacht,
En verdween tot nader order,
In het holst van de nacht…!
De Sint
(Eventueel rond Clubuurtijd zingbaar bij open haard op melodie: ♫“Hoe huppelt…!”♫)