Over achterhaalde gewoontes in het schaatsen!

Ze gaan steeds harder, de toppers van nu. Ze vernieuwen zich iedere keer weer. Het schaatspak van Krienbühl, de plank van Eric Heiden, de klapschaats van de VU Amsterdam.

En nu dus Nils van der Poel die extreem duurvermogen kweekt en het rijden in treintjes afwijst. Op de langste afstanden ligt hij opeens straatlengtes voor op de rest. Wat een innovaties! Toch is er geen sport met zulke achterhaalde gewoontes als het wedstrijdschaatsen op het hoogste niveau.

Transponders
Neem de Transponder. Je bent verplicht die te dragen als wedstrijdrijder, om beide enkels zelfs. Het klinkt modern, maar ze worden niet gebruikt voor de tijdwaarneming. Die staat gewoon op de baan en is gekoppeld aan het startpistool. Valt dat uit, dan is er een back-up: de foto-finish. Sterker nog: de foto-finish corrigeert de tijdwaarneming op de baan tot op de duizendste seconde en bepaalt de eindtijd. Vraag maar eens aan Jan Smeekens, die weet hoe dat werkt. Hij verloor zijn gouden Olymische plak op 2 duizendste van een seconde aan Michel Mulder. Die transponders zijn eigenlijk nergens voor nodig. Maar o wee als je ze vergeet, dan word je gediskwalificeerd. Arjan van der Kieft kostte het ooit een mooie eindtijd op de 10 kilometer (25 rondjes voor niets geschaatst!) en recent was Hein Otterspeer nog de klos. Een achterhaalde regel die alleen maar verliezers kent.

Armbandjes
Hetzelfde geldt trouwens voor de armbandjes die we allemaal kennen: een witte voor de binnenbaan, een rode voor de buitenbaan. Nuttig voor het clubschaatsen als je in kwartetten start (dan is er ook een geel bandje voor de tweede binnenbaanrijder en een blauwe voor de buitenbaan), maar onnodig voor het grote wedstrijdrijden. Toch geldt ook voor de bandjes: diskwalificatie voor wie het vergeet of onderweg zijn bandje kwijtraakt (Bob de Jong en Falco Zandstra is het overkomen). Ook een achterhaalde regel waar topschaatsers alleen maar last van kunnen hebben.

Blokjes
Een ernstiger achterhaald concept in het schaatsen vormen de Blokjes. Toen schaatsen nog een buitensport was, had je een sneeuwrandje om de banen te markeren, maar in de schaatshal valt geen sneeuw. Het werden blauwe lijnen in het ijs, met plastic blokjes er op. Die worden geplaatst door de blokjesleggers, in de bocht net tegen de binnenzijde van de lijnen. Eerst lagen ze óp de lijn, maar er was gedoe toen een rijder gediskwalificeerd werd omdat hij een blokje weg tikte, misschien was het wel Jan Blokhuizen. De regel is echter dat je niet OVER de lijn mag komen, dus zijn diskwalificatie was controversieel. Sindsdien liggen die blokjes tegen de binnenkant van de lijn, voor alle duidelijkheid. Tik je nu een blokje aan de binnenkant weg, dan is het einde oefening want je móet wel over die lijn geweest zijn.

Die bokjes echter, die zijn voor schaatsers heel gevaarlijk. Stap je er op, dan lig je gelijk op je plaat. De nog jonge Sven Kramer overkwam het in Turijn op zijn eerste Olympische Spelen, tijdens de ploegenachtervolging. Vervelend, maar geen groot drama – in tegenstelling tot zijn verkeerde wissel, jaren later tijdens de Olympische 10K. Dat kostte hem goud en een weggesmeten sportbril. Die wisselstoring van Sven lag niet aan de blokjes, maar aan Gerard Kemkers, zijn gestresste coach die hem de verkeerde kant op stuurde. Had dat mannetje van vroeger nog maar op de kruising gestaan, met een rood vlaggetje en een wit vlaggetje, om Sven de goede kant op te wijzen! Maar dat mannetje is dus wél afgeschaft, hoe nuttig hij ook was. Maar ik dwaal af. Terug naar de blokjes.

Op de 500 meter gaat het hard, verschrikkelijk hard. Vooral op de hooggelegen banen is de laatste binnenbocht bijna niet te houden. Schaatsers zeilen op topsnelheid de bocht uit, over de lijn (dat mag van binnen naar buiten dan weer wel), en schieten dan meestal net tussen de blokjes door. Maar stappen ze er op dan gaan ze onherroepelijk onderuit. Met 60 km per uur kansloos en stuurloos onderuit, met twee vlijmscherp geslepen messen onder de klapschaatsen.

Rijdt daar toevallig een tegenstander, dan is die niet te ontwijken. Het ijs geeft niet mee, sturen is onmogelijk. Misschien dat de buitenbochtrijder nog een sprongetje kan maken over de eerst gevallene heen, die als een maaiende zeis op hem afkomt; we hebben het een Rus wel eens zien doen. Maar meestal lukt dat niet en dan is het echt levensgevaarlijk. Als je geluk hebt, beland je in de boarding met een lichte verwonding, bijvoorbeeld een schoudertje uit de kom. Erben Wennemars overkwam het in Nagano 1998 tijdens de Spelen: onderuit geschoffeld door Grunde Njös en toen zélf op een blokje gestapt. Ik hoor nog zijn ijselijke kreten boven alles uitkomen. En dat was dan nog in de tijd dat er een luid zingend publiek op de banken zat, want dat had je toen. Maar Erben had geluk en werd later zelfs nog wereldkampioen. Het had allemaal veel erger gekund. Moet er eerst een dodelijk slachtoffer vallen voordat ze op het idee komen om die blokjes in elk geval dáár weg te halen, in die tweede bocht van de 500 meter? Moet het schaatsende kalf dan eerst verdrinken?

Bel voor de Laatste Ronde
Het laatste achterhaalde concept in het schaatsen, is de Bel voor de Laatste Ronde – hoe toepasselijk. Die is uitermate nuttig voor de langere afstanden. Hilbert van der Duim had misschien zelfs nóg een signaal op prijs gesteld, want hij reed ooit een rondje te weinig op de 5 kilometer tegen Amund Sjöbrend, zijn Noorse opponent. “Hilbert, je moet nog een rondje! Wat ben je nou toch aan het doen jongen!”, riep Leen Pfrommer, voorheen trainer van de kernploeg met Ard en Keesie, toen presentator bij de NOS. De voormalig beroepsmilitair was gewend dat er naar hem geluisterd werd, maar Hilbert kon hem niet horen. Pas toen hij ingehaald werd door zijn tegenstander voelde hij nattigheid.

Uitermate nuttig dus, die bel, voor de lange afstanden. Maar tot op de dag van vandaag wordt de bel ook geluid op de 500 meter, die afstand met de gevaarlijke blokjes. Op de 500 meter wordt gebeld voor de laatste ronde! Alsof er ooit een rijder geweest is die na 100 meter dacht dat hij klaar was. Of: die na het rondje dacht dat hij nóg een rondje moest. De echte sprinters kunnen dat niet eens, nog een rondje. Toch wordt die bel op elke 500 meter direct na de start elke keer weer enthousiast geluid. Achterhaald en nutteloos, maar één troost: je kan er niet door gediskwalificeerd worden. Dus de rijder is niet de dupe. Toch zou ik er mee ophouden. Dat bellende jurylid kan bij de grote wedstrijden beter ingezet worden om de camerabeelden te bestuderen van de laatste bocht. Om te checken of de rijders niet stiekem de bocht hebben afgesneden. Als dat jurylid zich voortaan daar op focust, kunnen ze die gevaarlijke bokjes eindelijk ook weghalen.

Door Roelof Balk