Elke IJsclubgenoot die mij een beetje kent, weet dat ik geen man van de lange adem ben. Ik rij graag marathons, maar strijd nooit mee om de prijzen. In de laatste ronden heb ik simpelweg de inhoud niet om nog mee te doen met de besten. Zelden punten.

Ik maak mezelf graag wijs dat dat komt omdat ik echte sprintvezels heb, maar het onthult vooral de gemakzucht die mij ervan weerhoudt om zomers echt te werken aan een beetje duurvermogen.

Ik heb dan ook grote bewondering voor iedereen die een echte 10k rijdt. Vijfentwintig rondes lang echt racen op eigen kracht! Een drama lijkt het me, en het is vrijwel uitgesloten dat ik er ooit nog eens een rijd. Dat was vroeger wel anders. Mijn eerste 10k reed ik al op zeer jonge leeftijd. En niet zonder succes. How to skate a 10K? Ik zal het u uitleggen.

In mijn ouderlijk huis werd het internationale langebaanschaatsen zeer goed gevolgd. De wedstrijden van Ard en Kees kwamen live en zwart-wit de huiskamer in. Dat mocht niet gemist worden. Oma van vaderskant was jarig op 26 januari (elk jaar weer), en als de verjaardagsvisite toevallig samenviel met een EK of WK, dan ging de TV gewoon aan. Dat was geen onderwerp van discussie. Het schaatsen stond centraal tijdens dit toch al feestelijke familiegebeuren en winters waren nog winters.

Sprinten genoot in die tijd nauwelijks aanzien. Ja, je had kortebaanrijden op natuurijs, maar dat was lokaal en kwam nooit op TV. Schaatsen, dat was vooral stayeren: ronde na ronde rijden, op een schema dat na ruim een kwartier een zwaar bevochten eerste, tweede of derde plaats in het algemeen klassement kon opleveren. Mijn vader hield alle tussentijden nauwkeurig bij (wij kinderen schreven ook al een beetje mee) en hij had nog voor het uitkomen van de bocht na de tussentijdwaarneming de virtuele plaats van de rijder al lang uitgerekend, elke ronde weer. Geen commentator was zo scherp en zo snel als hij. Ondertussen stelden de kleine man uit Puttershoek en de blonde god uit Anna Paulowna zelden teleur. Zelfs met val ging Verkerk nog voor goud.

Toen ik 7 was verhuisden we naar de Oldambtstraat in een nieuwbouwwijk in Amsterdam Zuid. Vlakbij de huidige A10 waar nu zo’n beetje de Zuid-As verrezen is. Dat huis had een typische jaren zestig noviteit: een L-vormige living over de volle diepte van de woning. Mijn ouders hadden er parket laten leggen, net als de meeste buren in precies zulke huizen. Een mooie glanzende gladde vloer, die nauwelijks gedweild hoefde te worden.

Daar heb ik heel wat rondjes geschaatst, op mijn sokken. Twee handen op de rug, in de bocht één arm los . Mijn sterkte punten waren natuurlijk de langste afstanden, en het vlakke schemarijden. Nooit verkeerd wisselen, stug doorgaan, dat was het recept.

Ik meen mij te herinneren dat ik in die jaren ook een paar keer wereldkampioen geworden ben, vooral dankzij een ijzersterke 10 kilometer. De Schaats-Oscar heb ik er nooit voor gekregen, maar die medailles moeten nog wel ergens liggen. Ik zal het eens aan mijn vader vragen.

Roelof Balk